Photo on Pixnio

Aleida – ‘zeg maar Lei’ – Simons is 100 jaar. Hoe kijkt zij terug op de eeuw die achter haar ligt en wat vindt zij van het huidige tijdsgewricht?

Lei Simons werd deze ochtend wakker met de gedachte: ‘Waarom heb ik dat vroeger eigenlijk allemaal gepikt?’ Zomaar ineens kwam die vraag in haar op. Ze herinnerde zich een mooie zomerse dag waarop ze, zoals altijd, al vroeg in de weer was met haar vijf jonge kinderen. Ze had hen mee op sjouw genomen naar een meer in de buurt van hun woonplaats Berg en Dal. Eenmaal thuis, aan het eind van de middag, kon ze meteen door naar de keuken om het eten te bereiden. ‘Intussen kwam mijn man thuis uit zijn werk en die ging, zoals altijd, in een stoel zitten met de krant. En ik kon na het eten ook nog de kinderen naar bed brengen. Tegenwoordig koken vaders ook en delen ouders de zorg voor hun kinderen, dat is beter.’

Lei Simons praat zacht en is bescheiden, maar vertelt honderduit, het meest uitvoerig over de momenten waarop haar leven op zijn kop kwam te staan.

Welke jeugdherinneringen zijn u altijd bijgebleven?

‘Ik ben opgegroeid in Nijmegen, in een gezin met negen kinderen, vier meisjes en vijf jongens. We waren niet arm, maar het was karig, luxe hebben we nooit gekend. Mijn drie zussen en ik sliepen op één kamer in twee tweepersoonsbedden. We deelden één pop.

‘Eind jaren twintig kregen een van mijn zusjes en ik roodvonk, een zeer besmettelijke ziekte. We moesten vijf weken in quarantaine. We waren 5 en 6 jaar oud en werden in een koets met paarden naar het ziekenhuis gebracht, kun je je dat voorstellen? Op 5 december kwamen Sinterklaas en Zwarte Piet langs in het ziekenhuis en kregen we ieder een pop. O, wat waren we daar happy mee, allebei een eigen pop! Toen we naar huis mochten, moesten we onze poppen achterlaten in het ziekenhuis. De zusters zeiden dat ze besmet waren met roodvonk. Dat geloofden wij, maar het was natuurlijk niet waar. Het was mijn eerste traumaatje.

‘Ik herinner mij ook dat we het vaak koud hadden in de winter. In de ochtend krabden we de ijsbloemen van de ramen. Als we gingen schaatsen, stopten we een krant onder onze kleding tegen de kou. Tegenwoordig dragen ze dure thermokleding. Die kranten hielpen ook.’

Kreeg u de kans door te leren na de lagere school?

‘Ik heb een verkeerde keuze gemaakt. Op de lagere school haalde ik de beste punten van de klas. De nonnen zeiden: ze kan zo goed leren, ze moet naar de mulo. Maar ik koos voor de huishoudschool, waarschijnlijk omdat bijna alle meisjes dat deden. Terwijl ik helemaal geen poetsvrouw ben, ik vond het daar verschrikkelijk. Ik was van plan na afloop alsnog de mulo te doen, maar dat ging niet door. Ik was 14 jaar toen ik aan het werk moest, ik vond een baan als verkoopster bij C&A. Mijn drie zussen gingen in dezelfde tijd aan de slag als dienstmeisje bij een mevrouw. Onze vader had een ongeluk gehad op zijn werk. Hij was rangeerder bij de spoorwegen, hij koppelde treinstellen aan elkaar. Door een verkeerd signaal is één been van hem eraf gereden. Toen was hij uitgewerkt. Hij kreeg een uitkering van de rijksverzekering, maar dat was niet genoeg voor een gezin van elf, daarom moesten wij dochters voor inkomsten zorgen.’

Moesten uw broers niet aan het werk?

‘Zij waren jonger dan de meisjes. Zodra zij van de lagere school kwamen, was er meer geld. Ze konden allemaal doorleren en kregen goede banen.’

Heeft u het betreurd dat u zich niet verder heeft kunnen ontwikkelen?

‘Ik kon ermee leven en heb geprobeerd zelf kennis op te doen door veel te lezen.