Migranten namen de oliebol en de bolus mee naar Nederland

Iedereen die bang is dat Nederland verandert door de komst van migranten zou er goed aan doen De Vluchtelingenrepubliek. Een migratiegeschiedenis van Nederland te lezen. Het boek, onder redactie van UvA-historici David de Boer en Geert Janssen, staat vol voorbeelden die laten zien dat Nederland Nederland niet zou zijn zonder alle migranten die hier in de loop van eeuwen hun toevlucht hebben gezocht.

Een klein voorbeeld is de ‘typisch Nederlandse’ oliebol. Het recept daarvoor komt oorspronkelijk niet uit Nederland, maar van het Iberisch schiereiland. Sefardische Joden uit Portugal namen het eind zestiende-eeuw waarschijnlijk mee toen ze naar Amsterdam verhuisden omdat ze in hun land van herkomst gedwongen werden zich te bekeren. In Amsterdam deden ze zich in eerste instantie voor als brave christenen. Met hun handelsgeest en uitgebreide netwerk gaven ze de economie een flinke impuls. Na verloop van tijd konden ze in Amsterdam, waar ‘de koopman machtiger [was] dan de dominee’, openlijk hun godsdienst belijden.

En het bleef niet bij de oliebol. Portugese Joden introduceerden ook ‘Zeeuwse’ bolussen, lekkerbek en zure haring. Na hen volgde een nieuwe groep immigranten: de Asjkenazische Joden, uit Oost-Europa. Ook van hen hebben we ‘talloze producten, zoals zilveruitjes, ossenworst en boterkoek, stilletjes geïnternaliseerd en tot typisch Nederlandse gerechten verheven’, schrijft Hans Wallage in zijn bijdrage ‘Amsterdam wordt Mokum’.

Als je het boek uit hebt dan is je blik op de vaderlandse geschiedenis stevig bijgekleurd. Willem van Oranje werd bijna twintig jaar geleden dan wel uitgeroepen tot ‘Grootste Nederlander’, schrijven De Boer en Janssen in hun inleiding, maar menigeen die op hem stemde zal zich niet hebben gerealiseerd dat het ‘een man betrof die niet in Nederland was geboren, zijn leven lang Frans sprak, en een groot deel van zijn dagen als vluchteling in het buitenland had versleten’. Of neem meer recent de rel met Frankrijk over Rembrandts portretten van Marten en Oopjen, die als erfgoed voor Nederland moesten worden behouden. In de discussie was weinig aandacht voor het feit dat Marten Soolmans de zoon was van een vluchteling uit Antwerpen.

[…]

Twijfelwoord

De term asielzoeker is van recente, laat-twintigste-eeuwse datum. Maar de ambiguïteit die het woord uitstraalt is niet nieuw – het is een ‘twijfelwoord’, stelt één van de auteurs, dat niet toevallig lijkt op ‘gelukszoeker’. Ook in het verleden hadden migranten vaak een combinatie van redenen om te verhuizen. Naast vluchtmotieven als angst voor oorlog of voor een politiek guur klimaat speelden niet zelden ook economische overwegingen een rol. Kijk maar naar Jan Soolmans, de vader van de door Rembrandt zo fraai geportretteerde Marten. Als protestant voelde hij zich vast niet meer op zijn gemak in Antwerpen. Maar was hij een zuivere geloofsvluchteling? Jan Soolmans was ook een ondernemer. Antwerpen lag in een militaire zone, de Schelde werd jarenlang geblokkeerd. Dat was niet best voor zijn zaken.

Of neem de duizenden Spanjaarden die vanaf het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw naar Nederland kwamen. Dat waren formeel gezien ‘gastarbeiders’, economische migranten dus. Maar uit gesprekken achteraf is gebleken dat veel van hen ook weg wilden omdat ze onderdrukt werden door het autoritaire regime van dictator Franco, schrijft de Leidse hoogleraar Leo Lucassen in zijn nawoord. Ze vroegen geen asiel aan, omdat ze ook via een ander ‘loket’ naar Nederland konden komen.

Kille ontvangst

David de Boer en Geert Janssen (red.): De vluchtelingenrepubliek. Een migratiegeschiedenis van Nederland. Prometheus, 288 blz. € 25,-

Nog een constante in de geschiedenis: hoe meer de vluchtelingen lijken op de huidige inwoners van Nederland lijkt, hoe warmer het welkom. Zo wacht de pakweg 3000 Tamils die zich in 1984 en 1985 melden nadat ze Sri Lanka hebben ontvlucht voor etnisch geweld een kille ontvangst. Sri Lanka is ver weg, en bij het maatschappelijk middenveld en in de politiek heerst de misvatting dat het hier om economische vluchtelingen gaat. Heel anders is het welkom dat de Joegoslaven krijgen die in de jaren negentig de oorlog in hun land ontvluchten. Joegoslavië is een populair vakantieland voor Nederlanders, de inwoners zijn wit, en op tv zijn avond na avond beelden te zien gezinnen langs spoorwegen. Als VluchtelingenWerk een oproep plaats in kranten bieden duizenden particulieren aan de vluchtelingen op te vangen in hun eigen huis, net als nu met de Oekraïeners.

Ontnuchterend is het ook om te lezen hoe de autoriteiten zich de afgelopen decennia steeds weer lieten overvallen. Steeds weer werd geprobeerd procedures te versnellen, en steeds weer waren er toch te weinig ambtenaren en te weinig opvangplaatsen. Toen er in 1999 63.000 asielzoekers werden verwacht (ter vergelijking: vorig jaar waren het er 35.500) moest staatssecretaris Job Cohen (PvdA) besluiten mensen te huisvesten in tentenkampen, onder andere in Ermelo, schrijft de Leidse hoogleraar Marlou Schrover. ‘De tenten waren niet wind- en waterdicht en verwarming en sanitaire voorzieningen waren benedenmaats. Politici en journalisten reageerden geschokt en beelden van asielzoekers in de modder gingen de wereld over.’ Het is alsof je de krant van gisteren leest.