Tim ‘S Jongers Foto@NPO

Spreidstandburgers Ruim negentig mensen spraken deze maand in Den Haag over effectief sociaal beleid. Hun overtuiging: daarvoor zijn mensen nodig die weten wat het is je in een kwetsbare positie te bevinden.

Sociaal beleid pakt regelmatig verkeerd uit, betoogt politicoloog Tim ’S Jongers (1981), die in grote armoede opgroeide in een voorstad van Antwerpen. De belangrijkste oorzaak van dat falende beleid, volgens hem: beleidsmakers komen meestal uit kansrijke gezinnen, en hebben zo een soepele levensweg gehad. Ze weten daardoor vaak niet wat het betekent om je in een kwetsbare positie te bevinden. Mensen die dat wél goed weten, zouden daarom volgens ’S Jongers vaker ‘aan de knoppen’ moeten zitten. Zo kunnen ze pijnlijke fouten helpen voorkomen, die voortkomen uit een verkeerd beeld van de mensen op wie het beleid gericht is.

Als voorbeeld beschrijft ’S Jongers in zijn boek Beledigende broccoli hoe schoolkinderen in achterstandswijken voorlichting krijgen over hoe goed broccoli is voor je vitamineopbouw en dat pastinaak veel lekkerder is dan je zou denken. „Problematisch daaraan is dat veel van deze kinderen zonder ontbijt naar school komen.”

Kansenongelijkheid

’S Jongers is sinds september directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid. Daar ging een lange weg aan vooraf. Na veel vallen en opstaan behaalde ’S Jongers op zijn tweeëndertigste een master publiek management. In 2019 werd hij senior-adviseur bij de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS), die de Nederlandse regering en Kamers adviseert over terugdringen van kansenongelijkheid. Toen hem gevraagd werd om een advies op het gebied van volksgezondheid, stelde ’S Jongers voor eerst eens te laten zien om wie het dan gaat. Het resultaat werd de verhalenbundel Gezichten van een onzeker bestaanmet portretten van mensen die jarenlang in grote onzekerheid leefden.

Ook kwam ’S Jongers met het idee een brainstormsessie over bestrijding van dakloosheid niet op kantoor te houden, maar in een nachtopvang voor daklozen. Zelf werkte hij jarenlang in dit soort centra, zowel in Antwerpen als in Den Haag, maar veel van zijn collega’s hoorden er nu voor het eerst verhalen van daklozen zelf. Tegelijk besefte ’S Jongers dat incidenteel aan het woord laten van ‘ervaringsdeskundigen’ ontoereikend is. Waarom mocht hij zelf pas meepraten nadat hij een master had behaald? Waarom bestonden er eigenlijk geen traineeships voor getalenteerde laagopgeleiden met veel ervaringskennis?

Zou een voormalig dakloos persoon een term als ‘zelfredzame dakloze’ verzinnen?