100-jarigen: ‘Er zit klittenband aan mij, mijn hele leven komen mensen naar mij toe’

woman, old, retirement home
Photo by geralt on Pixabay

Toos van Zee-Van Helden is 100 jaar. Hoe kijkt deze onbezoldigde harde werker terug op de eeuw die achter haar ligt?

Toos van Zee-Van Helden heeft zich in haar eenkamerappartement omringd met talrijke ingelijste foto’s van dierbaren en herinneringen aan een actief leven als vrijwilliger. In die rol kon ze alsnog haar talenten ontwikkelen. Het zit haar tot op de dag van vandaag dwars dat ze na de mulo niet verder mocht leren. ‘Voor een meisje was dat in die tijd genoeg.’ Ze noemt zichzelf ‘een vrouw van de oude stempel’, omdat ze als vrijwilliger veel naar anderen heeft omgekeken.

Hoe kijkt u terug op uw jeugd?

‘We hadden het goed. Mijn vader had een vaste baan bij de spoorwegen, als stationschef van Roermond. We konden vrij reizen. Na de zomervakantie mochten de kinderen in mijn klas op de lagere school vertellen wat ze hadden gedaan. Ze waren bijvoorbeeld naar de bioscoop geweest. Als iedereen zijn verhaal had verteld, zei de meester: ‘En nu mag Toos.’ En dan vertelde ik dat we met de trein naar Scheveningen waren gereisd, voor een dagje aan het strand. De kinderen keken mij aan: helemaal naar Scheveningen? Dat was ver in die tijd. Dan voelde ik mij heel rijk.

‘Mijn ouders zijn opgegroeid op een boerderij. Mijn moeder wilde wel met mijn vader trouwen, maar niet met een boer. Ze wilde een man die elke dag om zes uur klaar was met werken. Met wat strubbelingen is mijn vader uit het bedrijf gestapt. Mijn vader kocht een stuk land waarop hij een huis bouwde en waar ruimte was voor een moestuin en kippen. We aten uit de tuin. Het was een heel andere tijd, iedereen leefde op zijn eigen terreintje en als familie hielp je elkaar.’

[…]

Hoe waren de oorlogsjaren in Roermond voor u?

‘In het begin van de oorlog heb ik op brutale wijze Theo leren kennen, mijn latere man. Met een groepje vriendinnen ging ik op zoek naar iemand die ons dansles kon geven. Die vonden we een café. Theo was opgegroeid in Den Haag en was als rijksambtenaar overgeplaatst naar Roermond. De vrouw van het hotel waar hij verbleef, wees hem op het café waar werd gedanst. Hij kwam een paar keer kijken. Omdat ik slecht dansen kon, danste ik altijd met de leraar. Theo liep op hem af en vroeg of hij mij mocht overnemen. Daar was ik kwaad over, wat dacht die Hagenaar wel wie hij was? Bovendien had ik al een vriendje.’

[…]

Had u last van de woningnood na de oorlog?

‘Theo werd gedetacheerd op een kantoor van het ministerie van Landbouw in Tilburg. De gemeente had voor ons een kamer gevorderd in een groot huis waar maar twee mensen woonden. Bij de kennismaking vroeg de vrouw of ik sokken kon breien. Ik zei maar ‘ja’ en vroeg thuis meteen aan mijn moeder of ze steken wilde opzetten. Ik heb altijd twee linker handen gehad en wilde na de mulo graag doorleren. Maar dat vonden mijn ouders niet nodig. Ik dacht het te zullen winnen met mijn standvastigheid, maar de beslissing werd voor mij genomen. Het maakte mij kwaad, ik had nog zo’n honger naar kennis. Honger, dat was het ja.’