ZAP Ook al woont ze al 25 jaar in Nederland, nog altijd krijgt ze dagelijks opmerkingen als ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Heb je wel eens sneeuw gezien?’ en ‘Worden jullie bruin?’, vertelt een vrouw uit Somalië in de docu Al wat je ziet. ‘Ben je besneden?’
Het kostte even om erin te komen, dat zeg ik er eerlijk bij. Want waar keek ik naar? Een meisje, stil en alleen, voor een wit doek. En daarna, om en om: een meisje van 6, een tienermeisje en een volwassen vrouw. Beelden van interieurs en omgevingen die ik niet meteen begreep. Al wat je ziet (VPRO) heet de documentaire die de Iraans-Nederlandse Niki Padidar maakte over hoe het is om altijd gezien te worden als buitenstaander. En zoals gezegd, het vergt wat geduld om te begrijpen wat ze zeggen wil, maar het kan zijn dat dat precies haar bedoeling is. Haar film is een teder vormgegeven klacht, een elegant verwoorde grief.
[…]
Ongevraagde adviezen en ongemakkelijke vragen zal ze de rest van haar leven horen, hoe lang ze ook in Nederland woont, hoe goed ze de taal ook zal leren. De volwassen vrouw, geboren in Somalië, al 25 jaar in Nederland somt de dagelijkse opmerkingen op. Waar kom je vandaan? Hoe lang woon je al in Nederland? Wat spreek je goed Nederlands. Word je bruin? Worden jullie bruin? Heb je wel eens sneeuw gezien? En dat elke winter weer. De regisseur weet er zelf ook nog wel een paar. Can I help you? Je ziet er zo exotisch uit. Verstaat u mij? Je bent zeker dankbaar dat je hier bent? In Nederland steken we onze hand uit op de fiets. De geïnterviewde toept over: Woon je in een hut? Was je je haar? Wassen jullie je haar? Ben je besneden? Gevolgd door een bulderende lach en de constatering dat het slikken of stikken is, of 24/7 een „psycholoog onder de speed dial”.
In de biep, bij de bakker, op Schiphol
Twee of drie per dag, maakt 40.000 opmerkingen sinds Niki Padidar in Nederland is (sinds haar zevende). Veertigduizend keer een herinnering dat ze anders is, een buitenstaander. In de bieb, bij de bakker, als ze haar hond uitlaat. Op Schiphol, als het detectiepoortje groen licht geeft, maar haar tas tóch wordt doorzocht en dé vraag weer komt. ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Nee, waar kom je écht vandaan?’ „Iran.” En dan de dolksteek: „Waar is je boerka?” „Ik heb het hier nooit over,” zegt ze. Te ongemakkelijk. „Gezeik.” Maar erger dan de opmerkingen zelf, zegt ze, is de „constante ontkenning” dat ze worden gemaakt. „De ontkenning maakt eenzaam.”
Langzamerhand begon ik de beelden bij de woorden te begrijpen. Ze drukken herinnering uit, gemis, verlangen, heimwee naar iets wat niet zichtbaar is. Naar ouders die achterbleven in een oorlog, familie die vermoord werd, achtergebleven huisdieren die stierven door verlating, een huis dat nooit meer thuis zal zijn.
„Er zijn twee versies van mij ontstaan,” zegt Padidar. Eén van voor en één van na de vlucht. Mensen die nu naar haar kijken, zien alleen de nieuweling. „Ik mis iemand die het meisje kent dat ik ook gekend heb.”