Voedsel is in de eurozone in 5 jaar tijd een 30% duurder geworden

Consumenten voelen het en de Europese Centrale Bank bevestigt het: de dagelijkse boodschappen zijn sterker in prijs gestegen dan andere artikelen. Sinds 2022 zijn de lijntjes van voedselinflatie en andere kosten duidelijk uit elkaar gaan lopen. Levensmiddelen zijn in de eurozone gemiddeld een derde duurder geworden sinds 2019.
De inflatie mag sinds de piek van 10,6 procent in oktober 2022 flink gedaald zijn – het is nu ongeveer 2 procent – voor veel huishoudens voelt het niet zo, schrijft de ECB zelf in een blogpost. „Mensen voelen zich in de supermarkt armer dan vóór de inflatiegolf die volgde op de [corona]pandemie. Een op de drie maakt zich zorgen of ze het eten dat ze willen kopen wel kunnen betalen.”
De pieken van voedselprijsinflatie waren hoger en hielden langer aan dan de prijsstijgingen van andere producten en diensten. Duurder voedsel, daar heeft iedereen last van. Maar hogere voedselprijzen, merken de bankbloggers op, komen bij huishoudens met een lager inkomen extra hard aan, omdat zij een groter deel van hun inkomen kwijt zijn aan eten.
Wel is er groot verschil tussen producten in de supermarkt. Vlees werd gemiddeld 30 procent duurder sinds eind 2019, melk 40 procent en boter zelfs 50 procent. Koffie en chocola spanden de kroon met bijna 60 procent prijsinflatie. Het maakt dus wél uit hoe je mandje eruitziet.
Dat Nederlanders klagen, is niet per se onterecht: de ECB noteert hier sinds eind 2019 voor levensmiddelen 39 procent inflatie.
Voedselprijzen zijn voor de ECB een belangrijke graadmeter. Niet alleen omdat iedereen ermee te maken heeft. Maar ook omdat ze een onevenredig grote rol spelen bij de perceptie en verwachtingen over inflatie in de toekomst. En die verwachtingen hebben ook weer invloed op de prijsstabiliteit – en dus op het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank.