Bep (91) woont sinds 1933 onder hetzelfde dak: ‘Ik bén dit huis!’

woman, old, retirement home
Photo by geralt on Pixabay

Bep (91) verhuisde nooit. In haar geboortehuis werd ze alles: jonge vrouw, echtgenote, weduwe, wees, oma. „Ik zit goed hier.”

In een klein Gelders dorp dicht bij de grens staat een oud bakstenen huis met een oranje puntdak. In dat huis woont Bep. Ze werd er geboren in 1933, haar ouders lieten het huis in het jaar ervoor bouwen. Bep verhuisde nooit.

Ja hoor, zei ze toen NRC vroeg of ze wilde vertellen over een lang leven zonder vertrek.

Nederland stikt van de oude huizen, maar vrijwel alle worden keer op keer verlaten. Mensen halen ze leeg en trekken de voordeur achter zich dicht. Hun herinneringen zweven misschien nog rond, maar er is niemand die ze ophaalt. De enigen die dat kunnen hebben geen huissleutel meer. Nieuwe bewoners weten van niks en leven er dwars overheen. Nieuwe verflaag, nieuwe meubels, nieuwe toekomst, nieuw verleden. Hoogstens staat een bewoner een keertje stil in een kamer en denkt: ‘Als de muren toch eens konden praten!’

Bep en het huis verouderen al 91 jaar samen.

[…]

Bep en haar huis gaven zich minder makkelijk gewonnen, zo bleek. Het huis werd tweemaal verbouwd, de indeling ging flink op de schop. En Bep is niet van het bewaren om het bewaren. Een kamer met jeugdprullaria van een dochter, keurig opgeborgen in een paar dozen, is volgens haar de „rommelkamer”. „O!”, roept ze uit, „zó’n rommel!” Bep goochelt met jaartallen. Als je haar vraagt of ze thuis destijds naar de maanlanding keek, zegt ze: „Nou moet ik echt even prakkiseren.” Rondleiden gaat niet. Ze is slecht ter been. Bep zit.

En toch. Muren praten niet, maar met Bep kom je een heel eind. Of zoals zij zelf zei tijdens een van de interviews: „Ik bén dit huis!” Hier werd zij alles. Meisje, jonge vrouw, echtgenote, moeder, mantelzorger, weduwe, wees, grootmoeder, hoogbejaard. „Au-au-au”, zegt ze als zich opricht uit haar stoel en zich vastklampt aan haar rollator, drie meter van de plek waar ze uit haar moeders buik tevoorschijn kwam.

[…]

Zelf wil ze een donkerblauwe kist, zegt ze. Die zag ze laatst in een folder. Ze wil worden bijgezet bij haar man. Hij ligt op het kerkhof waar ook haar dochter en ouders liggen. Haar grootouders en overgrootouders lagen er ook, tot hun graven werden geruimd. Bep dacht nooit meer levend op het kerkhof te komen, maar laatst liep ze er toch. Met naast zich haar kleinzoon van zeventien trotseerde ze het hobbelige pad. Dood is dood, zegt Bep, in de hemel gelooft ze niet meer. „Denk het niet nee. Jij? Dan zal het toch een drúkte zijn, waar je dan komt.”

„Hallo!” Twee vrouwen in de blauwe polo’s van Buurtzorg verschijnen in de deurpost. „Dag meissies!”, zegt Bep. Ze nemen haar mee naar de badkamer. Driemaal daags komen ze. Buurman Jan zet elke ochtend koffie. En haar dochters en zes kleinkinderen zijn er ook geregeld, ze wonen niet ver weg.