Kabinet zou zich druk moeten maken om huurders en andere Nederlanders zónder zonnepanelen
COMMENTAAR VOLKSKRANT PIETER KLOK
De meeste bezitters van zonnepanelen kunnen zich gelukkig prijzen met alle subsidie die ze de afgelopen jaren hebben ontvangen.
Het is in Nederland zo lucratief om zonnepanelen op je dak te leggen, dat bijna elke Nederlander met voldoende geld op de bank en voldoende dakoppervlak tegenwoordig zijn eigen energie opwekt. Nederland heeft zich in korte tijd ontwikkeld tot Europees kampioen zonne-energie. 10 procent van de elektriciteit wordt door de zon opgewekt. Een op de vijf huizen heeft zonnepanelen op het dak.
Een indrukwekkende prestatie, maar dat was niet gratis. De afgelopen jaren besteedde de overheid jaarlijks 3 miljard subsidie aan deze groene revolutie. Daarnaast kunnen bezitters van zonnepanelen sinds jaar en dag profiteren van de salderingsregeling. Energie die ze niet gebruiken, kunnen ze aan het energiebedrijf leveren en de geleverde hoeveelheid mogen ze aftrekken van hun totale gebruik.
Dat klinkt eerlijk en logisch, maar in de praktijk betekent dit dat de energiebedrijven er geld op moeten toeleggen. Op het moment dat de zonnepanelenbezitters de energie leveren, is de prijs meestal laag, veel lager dan op het moment dat ze de energie verbruiken. Ze krijgen dus in wezen te veel voor de opgewekte energie. Om dit geld terug te verdienen moet de energieprijs als geheel omhoog. Het eindresultaat is dat niet-bezitters van zonnepanelen de zonnepanelen subsidiëren, via hun energierekening (gemiddeld 17 euro per maand) – en dus ook al via hun belastingaanslag.
Het pijnlijke is dat deze subsidie door het succes van zonne-energie alleen maar groter wordt. Hoe meer zonnepanelen op de Nederlandse daken liggen hoe lager de prijs van zonne-energie als de zon schijnt. Tegelijkertijd ligt de reguliere prijs van energie – de prijs die wordt betaald in een koude winter – fors hoger.
Deze herverdeling van inkomen is niet uit te leggen. Het is niet gewaagd om te veronderstellen dat het inkomen van Nederlanders met zonnepanelen beduidend hoger ligt dan het inkomen van Nederlanders zonder zonnepanelen. Arm subsidieert rijk dus. Het is ook hierom niet verbazingwekkend dat de Groene Revolutie niet in alle geledingen van de samenleving met evenveel enthousiasme wordt ontvangen.
Dat de salderingsregeling nu door het kabinet stapsgewijs wordt afgebouwd is logisch en verstandig, te meer omdat deze maatregel al heel lang is aangekondigd. Aanvankelijk zou de afbouw zelfs al eerder beginnen. Zonne-energie blijft ook na afschaf van de salderingsregeling lucratief genoeg. De terugverdientijd van zonnepanelen, bedraagt 6 à 7 jaar – de laatste jaren lag dat zelfs nog lager. Dat kan best omhoog gezien de levensduur van zonnepanelen, 25 jaar.
De meeste bezitters van zonnepanelen hebben dus weinig reden zich te beklagen. Ze kunnen zich gelukkig prijzen met alle subsidie die ze de afgelopen jaren hebben ontvangen. Ook de komende jaren blijft de verkapte subsidie in stand, hij wordt alleen lager. Ze kunnen wel met recht eisen dat energiebedrijven en kabinet investeren in energieopslag, zodat de schommelingen in de energieprijzen kleiner zullen zijn en het afschaffen van de salderingsregeling minder pijn doet. Verder kunnen ze de effecten zelf verzachten door energie te gebruiken als de zon schijnt en de prijs laag is.
Het kabinet zou zich eerder druk moeten maken om huurders en andere Nederlanders die om wat voor reden dan ook geen zonnepanelen hebben. Zij hebben de zonnepanelen jarenlang gesubsidieerd. Zeker voor huurders is het wrang. Net nu corporaties van plan zijn om ook hun woningen van zonnepanelen te voorzien, zijn die ineens een stuk minder lucratief. Het draagt bij aan het beeld dat de kabinetten Rutte vooral goed zijn geweest voor huizenbezitters. Het is het overwegen waard om de komende jaren extra subsidie uit te trekken om corporatiewoningen op alle terreinen te verduurzamen, zodat ook huurders enthousiast raken over de energietransitie.
In het Volkskrant Commentaar wordt het standpunt van de krant verwoord. Het komt tot stand na een discussie tussen de commentatoren en de hoofdredactie.