Toespraak | 19-12-2022
Minister-president Rutte houdt in het Nationaal Archief in Den Haag een toespraak naar aanleiding van de kabinetsreactie op het rapport ‘Ketenen van het verleden’ van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden.
Dames en heren, goedemiddag.
En voor iedereen die meekijkt of luistert in een andere tijdzone:
Bun morgu,
Bon dia,
Good morning,
Hier in het Nationaal Archief spreekt de geschiedenis tot ons in miljoenen documenten.
En ook al horen we de ongeschreven stemmen uit het verleden niet, het verhaal dat uit al die archiefstukken naar voren komt, is niet alleen maar mooi.
Het is vaak ook lelijk, pijnlijk en zelfs ronduit beschamend.
Dat geldt zeker voor de rol van Nederland in het slavernijverleden.
Wij, levend in het hier en nu, kunnen slavernij alleen in de allerduidelijkste bewoordingen erkennen en veroordelen als misdaad tegen de menselijkheid.
Als een misdadig systeem, dat wereldwijd onnoemelijk veel mensen onnoemelijk veel en groot leed heeft gebracht, en dat doorwerkt in de levens van mensen hier en nu.
En wij in Nederland moeten ons aandeel in dat verleden onder ogen zien.
Daarom is het goed dat we elkaar vandaag in het Nationaal Archief ontmoeten.
Hier ligt ons nationale geheugen opgeslagen.
Dus dit is de plek voor nationaal gewetensonderzoek.
Hier kun je niet om de historische feiten heen.
Tot 1814 werden ruim 600.000 tot slaaf gemaakte Afrikaanse vrouwen, mannen en kinderen onder erbarmelijke omstandigheden naar het Amerikaanse continent verscheept door Nederlandse slavenhandelaren.
De meesten naar Suriname, maar ook naar Curaçao, Sint Eustatius en andere plaatsen.
Zij werden weggerukt van hun families, ontmenselijkt, als vee vervoerd en behandeld.
Vaak onder het overheidsgezag van de West-Indische Compagnie.
In Azië werden tussen de 660.000 en ruim 1 miljoen mensen – we weten het niet eens precies – verhandeld binnen de gebieden die onder het gezag stonden van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
De getallen zijn onvoorstelbaar.
Het menselijk leed dat er achter schuilgaat, is nog veel onvoorstelbaarder.
Talloos zijn de overgeleverde verhalen en getuigenissen die bewijzen hoe er in het slavernijsysteem geen maat stond op wreedheid en willekeur.
En dus geen maat op onrecht en pure angst.
We hoeven alleen maar Anton de Koms Wij slaven van Suriname open te slaan om te lezen over de meest gruwelijke behandelingen en straffen.
We lezen over geseling en marteling tot de dood erop volgde, over mensen van wie ledematen werden afgehakt, over brandmerken in het gezicht.
Het lot van de ene persoon nog verschrikkelijker dan van de andere, op elke pagina onrecht en nog meer onrecht.
En zoals Anton de Kom het beschreef voor Suriname, zo gebeurde het ook elders, onder hetzelfde Nederlandse overheidsgezag.
We lezen het, we weten het, en toch is het afschuwelijke lot van tot slaaf gemaakte mensen nauwelijks te bevatten.
Of neem, inderdaad, de feiten zoals die uit de archieven spreken.
Bijvoorbeeld uit de enorme administratie die is opgezet rond de afschaffing van de slavernij in 1863 en die hier ingezien kan worden.
Pagina na pagina staan daarop per plantage en per slaveneigenaar de namen vermeld van tot slaaf gemaakten plus nog enkele andere persoonlijke gegevens.
Zakelijk, systematisch, in een droge opsomming, die juist daardoor zo confronterend is, omdat het de absurditeit onderstreept van een systeem waarin de ene mens de andere mens tot handelswaar maakte.
Een systeem zo onmenselijk en onrechtvaardig, dat in 1863 niet de tot slaaf gemaakten financieel werden gecompenseerd door de staat, maar de slaveneigenaren.
En nog kon het hardvochtiger, nog oneerlijker, want iedereen die in Suriname in 1863
in naam vrij werd, moest gedwongen nog tien jaar lang onder staatstoezicht blijven werken.
De facto betekende dat voor velen nog tien jaar langer een leven in onvrijheid, een leven onder dwang.
Tot 1873.
Komend jaar is dat 150 jaar geleden.
Die geschiedenis houdt ons bezig.
Een complexe geschiedenis, waarin op verschillende plaatsen verschillende jaartallen en gebeurtenissen betekenis hebben.
Niet alleen 1863 en 1873.
Maar bijvoorbeeld ook 1860, de wettelijke afschaffing van de slavernij in toenmalig Nederlands Indië.
1814, het jaar dat ook Nederland de trans-Atlantische slavenhandel afschafte.
1848, toen op Sint Maarten de slavernij de facto voorbij was.
Of bijvoorbeeld 1795, toen onder leiding van Tula op Curaçao een opstand plaatsvond die nog jaarlijks wordt herdacht.
Eindeloos veel momenten, eindeloos veel verhalen, eindeloos veel geschiedenis.
Die geschiedenis krijgt de laatste jaren meer aandacht – in tentoonstellingen, in publicaties en in het maatschappelijk debat.
Er vindt maatschappelijke bewustwording plaats.
En daardoor ook een verandering in het denken.
Dat is goed en terecht en nodig, want te lang is het stil gebleven.
Ik heb die verandering in denken ook persoonlijk doorgemaakt – daar wil ik open over zijn.
Lange tijd dacht ik dat het niet goed mogelijk is op een betekenisvolle manier verantwoordelijkheid te nemen voor iets dat zo lang geleden is, en waar niemand van ons zelf bij is geweest.
Lange tijd dacht ik dus eigenlijk: het slavernijverleden is geschiedenis die achter ons ligt.
Maar ik had het mis.
Want eeuwen van onderdrukking en uitbuiting werken door in het hier en nu.
In racistische stereotypen.
In discriminerende patronen van uitsluiting.
In sociale ongelijkheid.
En om dat te doorbreken, moeten we ook het verleden open en eerlijk onder ogen zien.
Een verleden dat we delen met andere landen, waardoor onze samenlevingen voor altijd op een speciale manier met elkaar zijn verbonden.
Het klopt dat niemand die nu leeft persoonlijk schuld draagt voor de slavernij.
Maar het klopt ook dat de Nederlandse Staat in al zijn historische verschijningsvormen verantwoordelijkheid draagt voor het grote leed dat tot slaafgemaakten en hun nazaten is aangedaan.
En dus kunnen we niet voorbij gaan aan de doorwerking van het verleden in onze tijd.
Het rapport Ketenen van het verleden van de Dialooggroep Slavernijverleden speelt een belangrijke rol in het bewustwordingsproces dat velen van ons doormaken.
Dat rapport verscheen op 1 juli vorig jaar en bevatte een aantal niet mis te verstane conclusies en aanbevelingen.
De drie kernwoorden zijn: erkenning, excuses, herstel.
Vandaag sturen we de officiële kabinetsreactie naar de Tweede Kamer.
Daarin omarmen we de analyse en conclusies van de Dialooggroep.
In de tussenliggende anderhalf jaar heeft het kabinet op verschillende manieren, op verschillende plekken en met verschillende mensen en groepen over het slavernijverleden gesproken.
Ik ben zelf in september jongstleden in Suriname geweest, waar ik heb geleerd hoe diep de geschiedenis nog altijd ingrijpt in het dagelijks leven van mensen, ook spiritueel.
Ik heb ook geleerd hoe ervaringen, herinneringen en gevoelens per groep en per persoon kunnen verschillen.
Het maakt uit of je voorouders uit Afrika werden geroofd of behoorden tot de oorspronkelijke bewoners.
Het maakt uit in welk land of regio hun leven zich afspeelde.
En het maakt ook uit in welke periode zij leefden.
Die historische, geografische en culturele verschillen tussen bevolkingsgroepen en mensen doen ertoe, ook in het hier en nu.
En dat maakt het doen van algemene uitspraken over het slavernijverleden ook zo kwetsbaar.
Want hoe doe je recht aan al die verschillen?
Wat is daarvoor het beste moment?
Hoe doe je recht aan alle spirituele symbolen en rituelen, die in sommige culturen zo enorm belangrijk zijn?
En hoe omvat je met woorden zoveel onrecht, zoveel pijn, zoveel gruwelijkheden?
Elke poging daartoe zal altijd onvolkomen zijn en nieuwe vragen en discussies oproepen.
Met alle emoties die daarbij horen.
Met alle beladenheid.
We weten dat er niet één goed moment is voor iedereen, niet de juiste woorden voor iedereen, niet één juiste plaats voor iedereen.
En ik erken dat de aanloop naar deze dag beter had gekund.
Maar laat dat geen reden zijn dan maar niets te doen.
We moeten met elkaar stappen vooruit zetten.
We moeten met elkaar verder komen.
Dus laat ons dat gesprek over het slavernijverleden alsjeblieft voeren, ook als dat een moeilijk gesprek is.
En dat gesprek begint met erkenning.
Erkenning van het afschuwelijke leed dat generaties tot slaaf gemaakten is aangedaan.
Erkenning van en eerherstel voor al die mensen die in verzet kwamen, zoals de dappere Marrons van Suriname.
Ik noem vandaag met eerbied de namen van Tula op Curaçao, Jolicoeur, Boni en Baron in Suriname, One-Tété-Lohkay op Sint Maarten en we gedenken al die naamloos gebleven vrouwen en mannen die door de eeuwen heen heldhaftig de vrijheid zochten en daar vaak op de meest gruwelijke manier voor werden gestraft.
En natuurlijk erkenning van historische verantwoordelijkheid, met de woorden die daarbij horen.
Deze woorden.
Eeuwenlang hebben de Nederlandse staat en zijn vertegenwoordigers slavernij mogelijk gemaakt, gestimuleerd, in stand gehouden en ervan geprofiteerd.
Eeuwenlang zijn in naam van de Nederlandse staat mensen tot handelswaar gemaakt, uitgebuit en mishandeld.
Eeuwenlang is onder Nederlands staatsgezag de menselijke waardigheid met voeten getreden op de meest afschuwelijke manier.
En te weinig hebben opeenvolgende Nederlandse regeringen na 1863 gezien en erkend dat het slavernijverleden een negatieve doorwerking had en heeft.
Daarvoor bied ik namens de Nederlandse regering excuses aan.
Today I apologize.
Awe mi ta pidi diskulpa.
Tide mi wani taki pardon.
(…)
Vandaag bied ik namens de Nederlandse regering excuses aan voor het handelen van de Nederlandse staat in het verleden: postuum aan alle tot slaafgemaakten die wereldwijd onder dat handelen hebben geleden, aan hun dochters en zonen, en aan al hun nazaten tot in het hier en nu.
We doen dit niet om schoon schip te maken.
Niet om het verleden af te sluiten en achter ons te laten.
We doen dit en we doen dit nu, om staande op de drempel van een belangrijk herdenkingsjaar, samen de weg vooruit te vinden.
We delen niet alleen het verleden, maar ook de toekomst.
Dus zetten we vandaag een komma, geen punt.
Het gesprek over het slavernijverleden moet zo breed mogelijk worden gevoerd, niet alleen in Nederland, maar juist ook op de plekken waar het gebeurde, met iedereen die betrokken is of zich betrokken voelt.
Daarom klinken de excuses die ik net uitsprak vandaag door op zeven andere plekken in de wereld, daar waar de pijn en de gevolgen van het slavernijverleden tot de dag van vandaag het meest worden gevoeld en het meest zichtbaar zijn.
Ze klinken door in de woorden die worden uitgesproken door zeven vertegenwoordigers van de Nederlandse regering.
In Suriname.
Op Curaçao.
Op Sint Maarten.
Op Aruba.
Op Bonaire.
Op Saba.
En op Sint Eustatius.
De regering wil in overleg met alle groepen en mensen uit alle landen waarmee wij dit verleden delen, intensiever werken aan meer kennis over het slavernijverleden en dus aan meer bewustwording, erkenning en begrip.
Dat proces vraagt tijd en we kunnen het werk alleen in gezamenlijkheid doen.
Op weg naar die belangrijke symbolische datum 1 juli 2023.
Daarna, in het hele herdenkingsjaar.
En in de jaren die daar op volgen.
De kabinetsreactie op het rapport van de Dialooggroep Slavernijverleden gaat hier uitvoerig op in.
Het belangrijkste is nu dat we alle stappen die we gaan zetten ook echt gezamenlijk zetten.
In overleg, luisterend en met als enige intentie: recht doen aan het verleden, heling in het heden.
Een komma, geen punt.
Met Suriname, met de Caribische delen van het Koninkrijk en met alle nazaten in Nederland werken we aan zichtbaarheid van erfgoed, aan bewustwording via onderwijs en aan wetenschappelijk historisch onderzoek.
Tijdens het herdenkingsjaar zullen alle facetten van het slavernijverleden en de doorwerking in onze tijd in het volle licht staan.
De Koning voelt zich persoonlijk zeer betrokken bij het onderwerp en zal op 1 juli aanwezig zijn bij de herdenking en viering in Amsterdam.
En we kijken verder, over 2023 heen.
Een onafhankelijk en breed samengesteld Herdenkingscomité buigt zich over de beste manier om ook in de toekomst waardig en zo veel mogelijk gezamenlijk te herdenken.
En er komt een fonds voor maatschappelijke initiatieven in het hele Koninkrijk en Suriname, waarmee de doorwerking van het slavernijverleden de zichtbaarheid, aandacht en aanpak krijgt die nodig is.
Het helingsproces moet nu beginnen en het programma daarvoor, schrijven we samen.
(…)
Dames en heren,
Het boek van onze gedeelde geschiedenis kent veel pagina’s die ons – levend in de 21e eeuw – met verbijstering en afschuw vervullen.
En met diepe schaamte.
Die pagina’s wissen we met excuses niet uit en dat is ook niet de bedoeling.
We kunnen het verleden niet veranderen, alleen onder ogen zien.
Wat de regering vurig hoopt, wat ik ook persoonlijk vurig hoop, is dat dit moment, dat deze dag ons helpt Koninkrijksbreed en samen met Suriname en andere landen, de open pagina’s die vóór ons liggen in te vullen met dialoog, erkenning en heling.
Dank u wel.