Dierenrechten De wettelijke bescherming van dieren moet het weer afleggen tegen de belangen van de bio-industrie, constateren Marco van Duijn en Anna Krijger.
Een enorme doorbraak voor die honderden miljoenen dieren in de bio-industrie: zo omschreef fractievoorzitter Esther Ouwehand (PvdD) het door beide Kamers aangenomen amendement op artikel 2.1 Wet dieren. Houders van dieren zouden verplicht worden hun huisvesting voor dieren zo in te richten dat deze bij dieren geen pijn of letsel veroorzaken of de gezondheid van dieren in gevaar brengen.
Met het amendement-Vestering zou er, bijvoorbeeld, een einde komen aan het couperen van varkensstaartjes: een bijzonder pijnlijke praktijk die in Nederland veelvuldig voorkomt. Het couperen van staarten is in principe bij wet verboden, tenzij de varkens elkaar verwonden door aan de staarten te bijten. Dat varkens dit doen uit verveling en frustratie in een onnatuurlijke leefomgeving is de essentie van het probleem. Als de staartjes niet meer mogen worden verwijderd, dan zal de leefomgeving van de varkens dus aanzienlijk moeten worden verbeterd.
[…]
In de Kamerbrief maakt de minister bovendien duidelijk dat hij vooral tot doel heeft de dierenindustrie te beschermen en niet de dieren: anders hadden de belangenbehartigers van dieren het convenant wel mogen opstellen. Maar nu die taak bij de brancheverenigingen van de bio-industrie ligt, zijn de natuurlijke behoeften van dieren niet langer het vertrekpunt, maar zijn deze behoeften gedegradeerd tot een van de vele belangen waarmee rekening dient te worden gehouden – en dan vooral die van de sector. Al heeft de minister praktische bezwaren over de handhaafbaarheid van de wetswijziging, dan nog had niets hem in de weg gestaan om deze zelf concreter te maken door bijvoorbeeld met een Algemene Maatregel van Bestuur te komen.
Het is zowel verontrustend als bedroevend dat de minister de belangen van de bio-industrie hoger heeft zitten dan de autoriteit van de Kamers en het welzijn van miljoenen dieren.