Rutte in Suriname Voor het eerst in veertien jaar bezocht een Nederlandse premier Suriname. Rutte zette er zijn nieuwe visie op het slavernijverleden uiteen.
Excuses voor de slavernij kwamen er niet. Wel ging premier Mark Rutte tijdens zijn werkbezoek aan Suriname, maandag en dinsdag, in dialoog over het onderwerp met slavernij-organisaties. Ook benoemde hij het beladen verleden dinsdagochtend expliciet in een uitgebreide toespraak in de Nationale Assemblee. Dat verleden is niet meer te veranderen, zei hij in een vol parlement, „maar we moeten het wel onder ogen zien”.
Eerder die ochtend had Rutte een krans gelegd bij het 17de-eeuwse Fort Zeelandia. Een beladen plek: tijdens het militaire regime van Desi Bouterse vonden hier, in 1982, de Decembermoorden plaats. En tijdens de slavernij, werden slaafgemaakten in het fort gestraft en gedood. „Slavernij was letterlijk een onmenselijk systeem en alles wat we erover weten, elke getuigenis uit het verleden die tot ons komt, vervult ons met afschuw”, zei Rutte in zijn toespraak.
Niet eerder sprak een Nederlandse premier op deze manier over het slavernijverleden, en zeker niet in het parlement in Suriname. Ook Rutte zelf dacht lang anders over het onderwerp. Een paar jaar geleden zei hij nog dat slavernij „zolang geleden” was.
Maar Ruttes visie is veranderd. „Ik kijk er nu toch echt anders tegenaan”, zei hij maandagavond in gesprek met NRC op het terras van Hotel Torarica aan de Surinamerivier. „Het drama met George Floyd en de Black Lives Matter-beweging, dat alles heeft mijn ogen geopend. Ik moet me ook verhouden tot dat verleden en daar wil ik hier in Suriname over praten. Ik wil de pijn van het verleden begrijpen. Ik realiseer me dat het maar een paar generaties geleden is.”