Praat over de straat De ’s-Gravendijkwal was een chique weg, tot de ‘tunneltraverse’ erin werd gelegd. Zo verdween het gekrioel op de straat.
In den beginne was er het niets. Toen ontstonden hemel en aarde. Op aarde begon leven te krioelen. Daarna mensen. Ze krioelden door de natuur totdat ze zich gingen vestigen en toen krioelden ze vooral nog onder elkaar. Zo kregen we vestingen.
Binnen die vestingen stonden huizen en bleef er open ruimte over tussen huizen. Dat waren straten. En dan had je ook nog wegen: routes waarlangs mensen zich verplaatsten, en waar huizen langs werden gebouwd.
De Kruiskade was er zo eentje. Die was er al in de twaalfde eeuw, het was een dijk waar je ook overheen kon lopen of rijden. De wijk het Oude Westen ontstond eromheen toen speculanten er huizen neerzetten in de negentiende eeuw.
Stedenbouwkundige planners
Toen kwamen de stedenbouwkundige planners. Zij bedachten vooraf hoe wijken en straten eruit moesten zien op papier. In Parijs ontwierpen ze de boulevards. Ze werden dwars door de hoofdstad neergelegd. Socioloog Richard Sennett beschrijft dit als een reactie van de macht op het volk dat in opstand was gekomen in een periode van economische malaise en ziekte. In een stad vol kronkelige, rommelige middeleeuwse straatjes kon je geen orde houden met een leger te paard. Op een boulevard (het woord ‘bolwerk’ is verwant) wel.
En nu is het de 21ste eeuw en worden de meeste straten gepland en worden geplande straten en wegen volledig ingedeeld als geometrische ruimte. Zelfs de breedte van de stoep – krioelruimte – wordt bepaald door een planner met een liniaal.
De ’s-Gravendijkwal is een mooi voorbeeld van zo’n geplande weg, eind negentiende eeuw ontworpen als boulevard, heel statig. Tot er in 1937 de ‘tunneltraverse’ in werd gelegd. Wat is het nu? Een onoversteekbare tunnel met links en rechts autobanen, met daarop gestippelde fietssuggestiestroken, en daarnaast de stoepen. Vehiculaire ruimte, noemt geograaf David Prytherch dat.
Wat vehiculaire planning doet met mensen heet wel ‘displacement’. Je zou het als apartheid kunnen vertalen: wie fietst, moet op een andere baan dan wie autorijdt of wie loopt – het is een kunstmatige scheiding van mensen naar kenmerk in de openbare ruimte.
Maar noem het maar geen apartheid, je krijgt wellicht slachtoffers van het politieke apartheidssysteem over je heen. Terecht, want de vergelijking klopt niet. In dit mobiliteitssysteem kunnen mensen van rol wisselen: het ene moment kun je autorijden, het andere moment fietsen, dan weer lopen.