Opinie: Demonstrant heeft meer democratisch besef dan politicus

© XR A10-BLOKKADE 30MRT2024

Demonstraties worden door sommige politici als ‘schade’ aan de democratie gezien. Maar het tegenovergestelde is waar, betoogt Bart Jansen.

Den Haag, juni 2024
David van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
© Rijksoverheid Beeld: Martijn Beekman

Minister van Justitie en Veiligheid David van Weel (VVD) wil ‘grenzen stellen’ aan het demonstratierecht als onderdeel van zijn ‘weerbaarheidsagenda’, zei hij vorige maand in een interview met de Volkskrant. Deze aanpak, die de democratie moet verdedigen, dreigt grondrechten te beperken. De weerbaarheidsagenda belooft wat ze niet kan waarmaken; de verdediging van de democratie is een valse belofte.

Deze weerbaarheidsagenda is afkomstig uit een enorme boom die de afgelopen jaren is opgezet door staatsrechtgeleerden rondom het thema ‘weerbare democratie’. Dit houdt in dat een democratie niet alleen de vrijheid van meningsuiting en politieke participatie bevordert, maar ook maatregelen neemt om te voorkomen dat die vrijheden worden gebruikt om de democratie zelf schade te berokkenen.

Bezette snelwegen

Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat politieke partijen, organisaties, maar ook betogingen ingeperkt of zelfs helemaal verboden kunnen worden. Valt dit ogenschijnlijk sympathieke geloofsartikel van de weerbare democratie in handen van een PVV-kabinet, dan kun je er donder op zeggen dat het demonstratierecht ineens verandert van een grondrecht in een discussiestuk – zeker als reactie op bezette snelwegen en Palestina-rellen. Het paradoxale is hier dat de argumenten voor de inperking van het demonstratierecht door goedbedoelende rechtsgeleerden zelf zijn aangedragen.

De kabinetsplannen voor het inperken van het demonstratierecht zijn niet bij Van Weel begonnen, maar in april dit jaar bij zijn voorganger Dilan Yesilgöz. Gevraagd naar haar favoriete boek antwoordde zij in Trouw: „Dat is Weerbare democratie van Bastiaan Rijpkema. Dat gaat erover of onze democratie het waard is te verdedigen tegenover intolerantie. Je moet er trots op zijn, zegt hij. Ik neem het vaak ter hand.” Een onbedoelde staatsrechtelijke bal voor open doel dus. Onbedoeld, omdat ik me moeilijk voor kan stellen dat de schrijver een gat in de lucht sprong bij het lezen van Yesşilgöz’ antwoord. De geschiedenis leert dat filosofen wel vaker verkeerd begrepen worden.

Gepest kereltje

Het beeld dat opdoemt is dat de democratie een gepest kereltje is dat door z’n ouders op karate wordt gezet zodat hij ‘weerbaar’ kan worden. Dit beeld gaat mank. Dat is niet zozeer omdat de overheid soms wordt getart en getreiterd door demonstraties, maar omdat de democratie zich in wezen helemaal niet kán verdedigen. Zo meende de Franse theoloog en socioloog Jacques Ellul, opgetekend in zijn L’illusion politique (1965): „Democratie kan niet worden verdedigd: het is geen hoofdstad, een fort, of een toverformule (bijvoorbeeld een grondwet). De democratie wil worden belichaamd door elke burger.” Elluls inzicht is dus dat de democratie bestaat uit de wil van iedere burger om iets te willen kiezen.

Wordt de wil om te willen schade toegebracht door demonstranten die op een weg gaan zitten, verf tegen een kunstwerk kwakken, onwelgevallige borden omhooghouden op 4 mei of zelfs discriminerende leuzen roepen of zich gedragen als vandalen? Dit zijn zo ongeveer de momenten waarop een Yesilgöz haar lievelingsboek ter hand neemt en de gepeste democratie op een weerbaarheidscursus zet – zo stel ik me voor. De jammerlijke uitkomst is de inperking van het demonstratierecht.

Democratie als politieke illusie

Ellul noemde een dergelijke democratie niet „weerbare democratie”, maar „juridische democratie”. Dat is een democratie die zich op een ander niveau dan op burgerniveau probeert te stabiliseren, namelijk op het niveau van inperkingen en verboden. Deze democratievorm omschreef hij als „politieke illusie”. De inperking van het betogingsrecht is namelijk een oplossing voor een niet-bestaand politiek probleem.

De voorgaande voorbeelden van demonstraties worden door de politiek weliswaar als ‘schade’ aan de democratie gezien. Maar het tegenovergestelde is waar: hoe erg een demonstratie ook uit de hand loopt, het laat als geen andere burger-manifestatie zien dat burgers wel degelijk willen willen. Demonstranten die in mei verantwoordelijk waren voor de verbouwing van de Universiteit van Amsterdam, hebben dus meer ‘democratisch besef’ in hun mars dan de dreigende minister. Er was natuurlijk sprake van schade. Aan spullen. Maar democratie is waar juist een beroep op werd gedaan. Een gesprek over dit besef is hard nodig, schreef ook NRC op 26 augustus in het hoofdredactioneel commentaar.

Als er een oplossing voor een niet-bestaand probleem wordt aangedragen, dan zou je politiek Den Haag geldsmijterij kunnen verwijten. Maar het gaat verder. De demonstratie-inperking is niet zomaar een politieke illusie. Het is ook de kiem van een nieuw probleem. Wanneer burgers zich namelijk niet of niet voldoende gehoord voelen door hun overheid, of als de mogelijkheid gehoord te worden wordt ingeperkt onder het mom van ‘verdediging van de democratie’, zullen betogingen alleen maar heviger en agressiever verlopen, zoals bleek uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De coronarellen lichtten al een tipje van de sluier op.

Met zo’n ‘verdediging’ ga je er haast naar verlangen dat Den Haag de democratie verwaarloost. Het gemorrel aan het demonstratierecht komt niet slechts voort uit een illusie, maar het is ook een structureel ineffectieve en zelfs contraproductieve manier om met vermeende problemen om te gaan. We bevinden ons niet meer in de sfeer van politieke illusies, maar in die van de politieke neurose. Een politicus die hieraan lijdt, kan de blauwe stoel beter verruilen voor de divan.