FORMATIE: Hoe serieus nemen PVV, VVD, NSC en BBB hun eigen afspraken over de rechtsstaat?

Husky, CC BY 4.0, via Wikimedia Commons

Hoge verwachtingen bij kiezers, lage verwachtingen bij kenners. Wat is het hoofdlijnenakkoord van de komende coalitie als voorname onderdelen niet uitvoerbaar zijn: een venijnige variant van spektakelleegte?

Daags voor de presentatie van het onderhandelaarsakkoord publiceerde het Centraal Bureau voor de Statistiek deze week een nuttig overzichtje. In 2023 was volgens het CBS van alle instituties het vertrouwen in de politiek verreweg het laagst: 24 procent.

Het akkoord liet vervolgens zien dat het nieuwe kabinet plannen heeft (inzake asiel, migratie, stikstof, etc.) waarmee het gemakkelijk in botsing kan komen met twee andere instituties: de rechtelijke macht en de Europese Unie.

Voor de PVV niet per se een nadeel: die fractie vaart vaak met genoegen uit tegen deze instituties. Daarom kan het misschien geen kwaad even vast te stellen dat die twee veel meer vertrouwen genieten dan de politiek: 78 (rechters) en 47 procent (EU). Een grote mond leidt niet vanzelf tot een groter gezag.

Hoe zwak de reputatie van politici is blijkt ook uit het vertrouwen in banken. Sinds de kredietcrisis en aanverwante affaires geen instellingen die kunnen bogen op veel positieve publiciteit. Maar ook zij worden volgens het CBS meer vertrouwd dan politici: 50 om 24 procent. Om dichterbij huis te blijven: de pers, geliefd doelwit van radicaal-rechts, geniet eveneens meer vertrouwen dan de politiek, 37 procent.

Dus bijtende aanvallen op de EU, rechters en media kunnen mogelijk de indruk wekken dat politici de meeste geloofwaardigheid genieten, de werkelijkheid is omgekeerd. Je hoopt dat ook verslaggevers dit de komende tijd in hun oren knopen

Doorgaans groeit het vertrouwen in politici zodra een nieuw kabinet aantreedt. En nu de coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB beleid belooft dat behoudende kiezers waarderen – ‘strengste asielbeleid ooit’, 130 op de snelweg, ‘landbouwinclusieve’ natuurpolitiek  – doet dit effect zich ook nu waarschijnlijk voor.

De vraag bij veel beleidsplannen is alleen of ze uitvoerbaar zijn. Veel is de laatste maanden gezegd over voldoende afstand tussen Kamer en kabinet, maar als je deze week die 26 pagina’s ‘afspraken op hoofdlijnen’ las, begreep je wel dat onderhandelaars straks als Kamerlid afstand houden van de realisatie.

Want als er niets van terechtkomt kunnen coalitiefracties de mislukking netjes afschuiven op anderen: ministers, rechters, de EU

Geen gering gevaar

Ga maar na. Een opt-out van Europees asielbeleid, waardoor Nederland zelf zijn asielbeleid zou kunnen maken? Vereist wijziging van het Europees Verdrag, een zeldzaamheid. Asielopvang opwaarderen tot een crisis om een asielstop in te voeren? Afgaande op een Kamerbrief uit 2022 van staatssecretaris Eric van der Burg (Vreemdelingenzaken, VVD) juridisch niet te rechtvaardigen, zodat een Nederlandse rechter er zomaar een streep door kan halen. Brussel overhalen dat Nederland, na achttien jaar (!) coulance, tóch weer meer mest mag uitrijden dan is toegestaan volgens de Nitraatrichtlijn? Ook zéér onwaarschijnlijk.

En het past in het spelboek van radicaal-rechts om de onmogelijkheid van dit soort maatregelen aan te wenden om instituties als de rechtelijke macht en de EU aan te vallen. Dus hier sluimert geen gering gevaar: een venijnige variatie op de spektakelleegte in het hoofdlijnenakkoord.