De Hollandse stad was in de negentiende eeuw een helse onderwereld van gangen en stegen met krotten

± 1910 Gezicht op de Vijversteeg bij de Goudsesingel, uit het zuiden – Bernard Heinrich Wilhelm (Henri) (B.H.W.) Berssenbrugge, 13/09/1873-04/05/1959- © Gemeente Rotterdam

In zijn nieuwe boek laat Auke van der Woud zien hoe Nederland in de negentiende eeuw snel moderniseerde. De liberalen waren in die tijd, anders dan vaak wordt gedacht, niet vies van overheidsingrijpen.

± 1910 De Lange Lijnstraat, uit het noorden – Bernard Heinrich Wilhelm (Henri) (B.H.W.) Berssenbrugge, 3/09/1873-04/05/1959 © Gemeente Rotterdam
± 1910-1920 Straatacrobaten – Bernard Heinrich Wilhelm (Henri) (B.H.W.) Berssenbrugge, 13/09/1873-04/05/1959
© Gemeente Rotterdam

In de 19de eeuw was Nederland een van de ongezondste en achterlijkste landen van Europa, zo laat Auke van der Woud herhaaldelijk zien in De steden de mensen. Nederland 1850-1900. De kindersterfte was er hoog. In de jaren 1874-1884 werden 78 van de 1.000 kinderen doodgeboren, haalden 307 hun eerste levensjaar niet en stierven nog eens 137 voor hun vijfde verjaardag. De gemiddelde levensduur van de Nederlandse mannen lag toen ver onder het West- en Midden-Europese gemiddelde. In Limburg hadden mannen weliswaar een respectabele levensverwachting van 40 jaar, maar in Noord- en Zuid-Holland leefden ze gemiddeld slechts respectievelijk 27 en 25 jaar. Van der Woud verklaart dit grote verschil met de uiteenlopende levensomstandigheden in de verschillende regio’s. In de steden in West-Nederland leefden veel meer mensen dicht opeengepakt in schimmelende krotten aan stinkende grachten waar ze hun drinkwater uit haalden dan in het zuiden en noorden van het land.

De ‘sociale quaestie’, zoals de deerniswekkende omstandigheden werden genoemd waaronder ongeveer de helft van de viereneenhalf miljoen Nederlanders in de 19de eeuw hun arme, smerige, brute en korte levens moesten slijten, is de rode draad in De steden, de mensen. […]

[…] Wel voegde hij hier aan toe dat er geen draagvlak was voor overheidsingrijpen in de onderwereld, omdat armoede algemeen werd beschouwd als onderdeel van de natuurlijke of goddelijke orde.

[…]

Bijna bankroet

[…] Bedrijfsleven, steden en dorpen zuchtten onder de pietluttige koninklijke regelgeving. In 1844, vier jaar na het aftreden van koning Willem I, ging Nederland bijna bankroet.

[…]

Vervolgens laat hij uitvoerig zien dat de bevrijding van de koninklijke regelzucht leidde tot een stormachtige ontwikkeling van het eens slapende Nederland. Met de Gemeentewet van 1851 en vele andere wetten die uit de Grondwet voortkwamen werd de rechtsstaat opgebouwd. Steden en dorpen gingen op de schop. Stadswallen werden gesloopt en nieuwe woonwijken gebouwd. (Spoor)wegen werden aangelegd, straten verhard, kanalen en havens gegraven. De steden kregen waterfabrieken die goed drinkwater produceerden en gasfabrieken die een goede verlichting van straten én binnenhuizen mogelijk maakten. In de laatste kwart van de 19de eeuw vond een heuse energietransitie plaats die leidde tot de ‘revolutie van het elektrisch licht’ en elektrische trams die de paardentrams verdrongen in de steden.

Keien en klinkers

[…] Ook de eerste woningbouwverenigingen die goede woningen voor arbeiders wilden bouwen, laat hij onbesproken, evenals het Kinderwetje van Van Houten uit 1874 dat toch een inbreuk was op de politiek van laissez faire.

[…] Als het algemeen belang erom vroeg, greep de rijksoverheid in. Zo bepaalde de Spoorwegwet uit 1860 al dat de spoorlijnen op staatskosten werden aangelegd, omdat, zo wist men, de markt nooit voor een adequaat spoornet zou zorgen. Later begonnen de drinkwater- en gasfabrieken weliswaar als private ondernemingen, maar ze werden, met een beroep op het algemeen belang, al na enkele jaren veranderd in gemeentelijke nutsbedrijven.

Alleen in de sociale kwestie, het grootste probleem van de 19de eeuw, greep de overheid lange tijd niet in. […] Pas toen een sterk geworden overheid aan het einde van de 19de eeuw de oplossing van de sociale kwestie van algemeen belang vond en in 1901 de Woningwet invoerde, werd de impasse doorbroken.

De Woningwet, die gemeenten onder meer verplichtte tot het met Rijkssteun bouwen van goede woningen, leidde in de 20ste eeuw tot indrukwekkende resultaten, niet alleen in de woningbouw maar ook in de ruimtelijke ordening, stelt Van der Woud ten slotte vast in het voorlaatste hoofdstuk ‘Een sterke overheid’. Pas toen bijna een eeuw later het neoliberale tijdperk begon en ‘het algemeen belang verdween uit het politieke discours en werd geprivatiseerd’, werd de wet minder effectief.

Auke van der Woud: De steden, de mensen. Nederland 1850-1900. Prometheus, 456 blz. € 39,99