Het Hof in Straatsburg ten spijt moet klimaatbeleid tóch echt van de politiek komen

Womenforwiki (wfw), CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

Met zestien tegen één heeft het Europese Hof in Straatsburg deze week een ‘effectief klimaatbeleid’ als een mensenrecht gekwalificeerd, namelijk dat ter bescherming van het gezinsleven. (En nee, dit is niet de hoogste EU-rechter in Luxemburg, maar het mensenrechtenhof van de Raad van Europa met 46 lidstaten).

Het EHRM-oordeel in de zaak van ‘klimaatoma’s’ tegen Zwitserland wordt door juristen niet als onverwacht, maar wel als grensverleggend beoordeeld. Deze, en vele andere klimaatzaken, zijn een neveneffect van de opwarming van de aarde door menselijke hand. En daarmee van de enorme bezorgdheid voor een leefbare toekomst die dat heeft veroorzaakt. Het Straatsburgse oordeel is hoe dan ook gezaghebbend en zal invloedrijk zijn, ook elders in de wereld.

Inhoudelijk past het in een ontwikkeling waarin de Haagse rechtbank met de Urgenda-uitspraak in 2015 het voortouw nam. Ook toen werd geoordeeld dat een overheid de mensenrechten van burgers schond door achter te blijven met de beperking van de uitstoot van broeikasgassen. Sindsdien lopen er duizenden klimaatzaken waarin burgers of belangengroepen vaak met succes hun mensenrechten in stelling brengen tegen falende overheden.

Nu zegt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dus in het geval van Zwitserland dat het „de belangrijkste taak van een verdragsluitende staat” is om „binnen drie decennia” effectieve maatregelen te nemen die „onomkeerbare negatieve gevolgen voor de mensenrechten op grond van artikel 8” zullen voorkomen. Aan de slag dus. Hoewel een termijn van dertig jaar verdragsstaat Zwitserland nog een behoorlijk ruime eigen ‘beoordelingsmarge’ laat.

Dat typisch Straatsburgse begrip ‘margin of appreciation’ onderstreept tegelijk de autonomie en verantwoordelijkheid van de lidstaten. En het vat de oprechte ambitie van de rechters om terughoudend te blijven, goed samen. Ook uit zelfbescherming. Met het marge-begrip proberen de rechters steeds het verwijt te pareren dat ze politici in de weg zitten of zelfs maar wíllen zitten. Straatsburg past het verdrag toe, interpreteert en stelt de norm vast door de zaken die het toevallig krijgt voorgelegd. Maar heeft verder geen beleidsambities of politieke doelen. Het Hof laat aan de lidstaten graag eigen ruimte en tijd om de uitspraken uit te kunnen voeren.

[…]

Praktisch gesproken lijkt het voor de politiek gewenst om het initiatief nu naar zich toe te trekken. Een grondrecht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu lijkt onontkoombaar. Waarbij dan politiek afgesproken kan worden welke inhoud dat dan moet hebben, vóórdat de rechter dat weer moet invullen. Voor Nederland betekent dat het aanscherpen van art. 21 Grondwet. Dat heeft het nu alleen over de zorg van de overheid, die is „gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.” Daar mag, nee, daar moet een schep bovenop.

En ongetwijfeld krijgen rechters daarna nieuwe mensenrechtelijke vragen. Nu gaat het nog om het terugdringen van uitstoot. Als dat straks tegenvalt, waar het nu al op lijkt, eisen burgers daarna vast en zeker een verplichte aanpassing aan de gevolgen van de klimaatopwarming. Tijdige verkoeling van onleefbaar hete steden, bijvoorbeeld, en van publieke voorzieningen. Tijdig aangelegde waterberging, effectieve brandgangen in bossen, aangepast vervoer, gesaneerde land- en tuinbouw. Dat moet éérst bij de politiek aan de orde komen. Milieubeleid moet uiteraard niet in rechtszalen worden geschreven, volgens de agenda van toevallige burgers of belangenclubs. De rechter moet het laatste redmiddel blijven, als al het andere is vastgelopen. En om dat te voorkomen is een politieke opgave.