Goed dat er een grens wordt gesteld aan het uitdijen van het basispakket van de zorgverzekering
COMMENTAAR NRC: ZORGKOSTEN
Als er op één ding niet is bezuinigd afgelopen decennia, dan is het wel het basispakket van de zorgverzekering. Dat behelst alles van een bezoekje aan de huisarts tot een openhartoperatie. Alleen al de afgelopen vijf jaar stegen de uitgaven van 44,5 miljard euro tot 51,3 miljard. Ja, de bevolking groeide maar er worden ook steeds meer medische behandelingen vanuit het basispakket vergoed.
In dat licht is het begrijpelijk dat minister Ernst Kuipers (VWS, D66) het besluit verdedigt om enkele heel dure nieuwe medicijnen nu eens niet te vergoeden. Recent weigerde hij het nieuwe geneesmiddel Trodelvy, voor ongeneeslijk zieke borstkankerpatiënten, op te nemen in het basispakket. De prijs die de farmaceut ervoor vraagt, is volgens het Zorginstituut te hoog gezien de beperkte levensverlenging (gemiddeld vijf maanden) die het oplevert. Twee weken later meldde Kuipers dat ook Libmeldy, een ongekend dure gentherapie tegen een zeer zeldzame stofwisselingsziekte, níet in het basispakket komt.
Het niet-vergoeden van nieuwe medicijnen of behandelingen kan bij het brede publiek zelden op applaus rekenen omdat het zo evident een groep patiënten en naasten lijkt te benadelen. Althans hun hoop op een langer en beter leven in de kiem smoort. Daarom mijden bewindslieden zulke besluiten het liefst. Het gevolg was dat het basispakket alsmaar uitdijde – de Nederlandse burger heeft recht op heel veel goede, zinvolle medische zorg. En soms ook recht op zinloze zorg.
De besluiten zijn dan ook een onontkoombare kentering in het medische beleid. Want wat het publiek niet ziet, zijn de vele dure medicijnen die wél worden vergoed uit het basispakket en die evenmin iets opleveren. Sterker, van alle oncologische medicijnen die de afgelopen tien jaar werden goedgekeurd, verbetert maar 10 procent de kwaliteit van leven aantoonbaar, vertelt de hoogleraar klinische oncologie Gabe Sonke herhaaldelijk. „Vaak ook nog alleen bij een deel van de patiënten. En nog geen 40 procent van de middelen draagt eraan bij dat de patiënt langer leeft. Gemiddeld met minder dan drie maanden. Meer dan de helft van de patiënten krijgt dus dure medicijnen, met vaak forse bijwerkingen, maar leeft er geen dag langer door.”
De noodzakelijke afwegingen van de overheid – wat doet een geneesmiddel voor de patiënt, welke bijwerkingen geeft het, wat is de prijs per persoon en hoe veel patiënten zouden het nodig hebben – lijken hier niet altijd goed gemaakt. De angst om hoop te smoren en populariteit te verliezen, weegt soms zwaarder dan de behoefte om realistische keuzes te maken.
Ook de kosten voor ‘de langdurige zorg’ – in verpleeghuizen, ggz- en gehandicapten instellingen en in de thuiszorg – zijn in vijf jaar gestegen, van 21 miljard naar 29 miljard euro in 2022. Die worden niet vergoed uit het basispakket van de zorgverzekering maar op basis van de wet langdurige zorg.
Die stijging komt hoofdzakelijk door de vergrijzing, die deels weer komt door de verbeterde medische zorg. Er werd in vijf jaar tijd 30 procent meer besteed aan ‘verpleging en verzorging’ van ouderen – van 9,9 miljard euro naar 13,1 miljard vorig jaar. Er zijn nu 853.000 tachtig-plussers, naar verwachting zijn dat er in 2040 anderhalf miljoen.
Nu al worden sommige hoogbejaarden maar één keer in de week gedoucht. Hoe dat in 2040 moet, weet niemand precies. Maar dat er harde keuzes moeten worden gemaakt in de budgetten voor de gezondheidszorg is duidelijk.