Rotterdamse haven moet aan de slag met de transitie om leidend te blijven
De haven van Rotterdam staat voor de grootste uitdaging uit haar geschiedenis. Na jarenlang te hebben geprofiteerd van de op- en overslag van steenkool, ertsen, aardolie en gas, de aanwezigheid van een uniek petrochemisch complex en van drie grotendeels geautomatiseerde containerterminals, moet nu worden overgestapt op andere energiedragers, zoals elektriciteit en (groene) waterstof.
Het blijkt uitermate moeilijk om deze transitie op gang te krijgen. Dit stelt prof.dr. Harry Geerlings in zijn afscheidscollege op 10 februari bij de Erasmus Universiteit Rotterdam.
De opgave voor Rotterdamse haven kent een enorme omvang. Voor kenners van de haven was 30 jaar geleden al bekend dat deze uitdaging zich zou aandienen. De bouw door Shell van de grootste waterstoffabriek van Europa op Maasvlakte-2 wordt gezien als een schoolvoorbeeld van succesvol transitiedenken en doen, maar als deze fabriek straks in bedrijf is zal deze slechts in 20% van de waterstofbehoefte van de eigen raffinaderij kunnen voorzien.
Geerlings stelt de vraag hoe het toch kan dat een haven die zo afhankelijk is van energie en al jarenlang financieel-economisch uitermate goed presteert, tot op heden zo weinig kracht weet te mobiliseren om haar eigen toekomstige businessmodel zeker te stellen.
Minder gemeenschapsgevoel
Als verklaring geef hij aan dat de afgelopen vijftien jaar het gemeenschapsgevoel, waar Rotterdam traditioneel zo in uitblonk, langzaam aan het verdwijnen is. Hij neemt waar dat de sleutelactoren steeds minder op het collectief zijn gericht, maar vrijwel alleen nog oog hebben voor de eigen prestaties. De haven en stad zijn langzaam uit elkaar gegroeid.
Het Havenbedrijf Rotterdam is in woord en daad de belangrijkst initiator van duurzaamheidsprojecten als Porthos en walstroom, terwijl het bedrijfsleven toekijkt. De vakbonden lijken het borgen van de arbeidsvoorwaarden het belangrijkste aandachtspunt te vinden. En veel tijd is er niet meer.
De verandering zal daarom komen van de Europese Unie die met een reeks van dwingende maatregelen de noodzakelijke ombouw zal afdwingen.