Woningbouw De provincies hebben zich donderdag vastgelegd op de bouw van 917.000 woningen tot en met 2030. Maar de hypotheekrente stijgt, de grond is schaars en de materiaalkosten zijn hoog. Minister Hugo de Jonge voorziet „tegenwind”. Wat zijn de grote belemmeringen?
Op papier wordt de grote bouwambitie van het kabinet voor 2030 zelfs nog overtroffen. Niet 900.000, maar 917.193 woningen gaan gebouwd worden om de woningnood tegen te gaan, maakte minister Hugo de Jonge (Wonen, CDA) donderdag in Den Haag bekend.
Maar zijn die bouwafspraken per provincie wel haalbaar, met bijvoorbeeld de stijgende rente en inflatie, de schaarse grond en hoge materiaalkosten? En als de bouw achterblijft, hoe kan De Jonge dan ingrijpen om „de regie op de volkshuisvesting” te hernemen, zoals hij het noemt?
„Aan het onmogelijke is niemand gehouden”, erkende De Jonge tijdens een persconferentie. „Ik weet dat er weerstand zal zijn.” Om zijn vaste devies te herhalen: „Als er meer tegenwind is, moet je harder trappen.” Ofwel: alle betrokken partijen zullen extra hun best moeten doen.
Met deze bouwafspraken hebben provincies in ieder geval hun doelen vastgelegd, legde De Jonge uit. Het Rijk op zijn beurt probeert marktpartijen „zoveel mogelijk zekerheid” te geven om voor de lange termijn een bouwplanning te kunnen maken.
Van de ruim 917.000 geplande woningen moet twee derde „betaalbaar” worden